Bluestein raakte op vijfjarige leeftijd geïnteresseerd in extreem weer, toen hij moeite had om tegen de wind in naar huis te rennen toen orkaan Carol door zijn stad, een buitenwijk van Boston, trok. Een andere keer sloeg de bliksem in zijn huis en blies de televisie op. “Dat trok mijn aandacht”, zegt hij.
Na het behalen van MIT-graden in elektrotechniek en meteorologie, ging Bluestein naar Norman, Oklahoma, om directe ervaring op te doen. “Ik arriveerde in Norman toen mensen begonnen te stormen en naar Doppler-radarinformatie te kijken. En het idee was dat de Doppler-radar ons van tevoren zou kunnen waarschuwen voor tornado’s en zware stormen‘, zegt hij.
Het duurde niet lang of ze verzamelden observaties op de grond. „We zouden het veld in gaan en naar een storm kijken en de wetenschappers van het National Severe Storms Laboratory in Norman die naar de Doppler-radar keken, de grondwaarheid verschaffen“, zegt Bluestein. Lang voor mobiele telefoons betekende dit heen en weer rennen om telefoons te betalen. „We zouden zeggen: ‚Ja, we zien een tornado. Nee, we zien geen tornado, we zien een draaiende muurwolk, of we zien grote hagel.‘ En ze zouden onze visuele waarnemingen correleren met wat er op de radar werd gezien. Dit zou de basis worden voor de manier waarop Doppler-radars werden gebruikt om het grote publiek te waarschuwen.”
De aard van het onderzoek is de afgelopen vier decennia drastisch veranderd, en dat geldt ook voor radartechnologie. Maar de sensatie van ontdekking blijft. „De tornado in het echt zien is prachtig, esthetisch mooi“, zegt Bluestein. ‚En helemaal aan het einde, de analyse, daar begin je de ontdekkingen te doen. Je kijkt naar de data en je ziet dingen die je niet had verwacht. Dat is ook heel, heel spannend.”